‘Aan hoeveel vrouwtjes heb jij al geroken?’, vroeg een jongen me terwijl hij me met grote ogen aankeek. Hij had een oranje hesje aan, zoals wegwerkers hebben, en leek niet uit het veld geslagen door mijn blik die niets anders kon uitstralen dan ‘huh?’. ‘Ik zit nu op de vijfendertig, heerlijk man!’, ging hij door, en ik kreeg het voor elkaar om eindelijk een antwoord voor me uit te mompelen. ‘Helemaal geen’, zei ik. Wat hij precies bedoelde met ‘geroken’ weet ik tot op de dag van vandaag niet, maar mijn vijftienjarige zelf van tien jaar geleden ging er waarschijnlijk terecht vanuit dat het iets intiems betrof.
107