Hij is niet volledig Rianne..
Ik pas hem even aan:
ap·pel1 [–pp¨l]
de appel (mannelijk), de appels
1
vrucht van de appelboom
betekenisverwante termen
hyperoniem:
vrucht
hyponiem(en):
bellefleur, goudrenet, handappel, kaneelappel, moesappel, oogstappel, paradijsappel,
piepappel, pinksterappel, plukappel, renet, ribbeling, sterappel, stoofappel, wijnappel,
winterappel
context
de appel valt niet ver van de /boom/stam/
kinderen aarden gewoonlijk naar hun ouders
een appeltje voor de dorst
reservekapitaal
voor een appel en een ei
zeer goedkoop
één rotte appel in de mand maakt al het gave fruit tot schand
het kwaad is aanstekelijk; één slecht persoon strekt het hele gezelschap tot oneer
een melige appel
appeltjes van oranje
sinaasappels
door de zure appel heen bijten
het onvermijdelijke en onaangename aanvaarden
2
mannelijk iemand met een appelvormig hoofd
