Je gebruikt het laatste deel
van het woord van je voorganger.
Voorbeeld:
persoon 1: tand-wiel
persoon 2: wiel-dop
persoon 3: dop-erwt
persoon 4: erwten-soep
het moeten samengestelde woorden zijn,
en een streepje tussen de twee woorden, ter verduidelijking
van het woord van je voorganger.
Voorbeeld:
persoon 1: tand-wiel
persoon 2: wiel-dop
persoon 3: dop-erwt
persoon 4: erwten-soep
het moeten samengestelde woorden zijn,
en een streepje tussen de twee woorden, ter verduidelijking