Justitie gebruikt wet uit 1886 in strafzaak tegen Mohammed B.
OM VOEGT AANKLACHT TOE
AMSTERDAM - Justitie breidt de aanklachten tegen Mohammed B., verdachte van de moord op Theo van Gogh, en twaalf leden van de Hofstadgroep uit met artikel 121 uit 1886 van het Wetboek van Strafrecht. Justitie verdenkt hen er nu ook van dat ze met "geweld of bedreiging met geweld" het werk van de Staten-Generaal hebben belemmerd.
Dat is gisteren bevestigd door woordvoerders van het openbaar ministerie (OM) in Amsterdam en het landelijk parket in Rotterdam. Op overtreding van artikel 121 staat een maximale gevangenisstraf van levenslang.
Basis voor de uitbreiding van de aanklacht tegen Mohammed B. is de open brief aan Tweede-Kamerlid Ayaan Hirsi Ali, die hij op 2 november met een mes op het lichaam van Theo van Gogh stak. B. wordt ervan verdacht dat hij met die brief het Kamerlid dusdanig heeft bedreigd dat zij niet meer als volksvertegenwoordiger kan werken.
Artikel 121 is ook gebruikt in de zaak tegen de rappers van de Haagse rapgroep DHC, tegen wie het OM gisteren werkstraffen tot 150 uur eiste. Binnenkort stemt de Kamer over een wijziging van het artikel uit 1886 dat de afgelopen eeuw nauwelijks is gebruikt. Na de wijziging valt ook geweld of bedreiging tegen ministers en staatssecretarissen onder het artikel.
Advocaat P. Plasman van Mohammed B. zei gisteren in een reactie dat de uitbreiding van de aanklacht hem verrast heeft. Plasman merkte op dat het OM moet bewijzen dat Hirsi Ali ook daadwerkelijk "vrees is aangedaan". Hirsi Ali is niet verhoord, dus daar is geen bewijs van de bevreesdheid van het Tweede-Kamerlid, aldus Plasman.
Hij wijst erop dat er na de open brief aan Hirsi Ali "veel meer is gebeurd". Hirsi Ali kwam toen al niet meer in de Kamer, maar zij ontvluchtte Nederland ruim een week later.
Plasman vermoedt dat het OM er alles aan wil doen om ervoor te zorgen dat Mohammed B. levenslang krijgt.
(ANP)
OM VOEGT AANKLACHT TOE
AMSTERDAM - Justitie breidt de aanklachten tegen Mohammed B., verdachte van de moord op Theo van Gogh, en twaalf leden van de Hofstadgroep uit met artikel 121 uit 1886 van het Wetboek van Strafrecht. Justitie verdenkt hen er nu ook van dat ze met "geweld of bedreiging met geweld" het werk van de Staten-Generaal hebben belemmerd.
Dat is gisteren bevestigd door woordvoerders van het openbaar ministerie (OM) in Amsterdam en het landelijk parket in Rotterdam. Op overtreding van artikel 121 staat een maximale gevangenisstraf van levenslang.
Basis voor de uitbreiding van de aanklacht tegen Mohammed B. is de open brief aan Tweede-Kamerlid Ayaan Hirsi Ali, die hij op 2 november met een mes op het lichaam van Theo van Gogh stak. B. wordt ervan verdacht dat hij met die brief het Kamerlid dusdanig heeft bedreigd dat zij niet meer als volksvertegenwoordiger kan werken.
Artikel 121 is ook gebruikt in de zaak tegen de rappers van de Haagse rapgroep DHC, tegen wie het OM gisteren werkstraffen tot 150 uur eiste. Binnenkort stemt de Kamer over een wijziging van het artikel uit 1886 dat de afgelopen eeuw nauwelijks is gebruikt. Na de wijziging valt ook geweld of bedreiging tegen ministers en staatssecretarissen onder het artikel.
Advocaat P. Plasman van Mohammed B. zei gisteren in een reactie dat de uitbreiding van de aanklacht hem verrast heeft. Plasman merkte op dat het OM moet bewijzen dat Hirsi Ali ook daadwerkelijk "vrees is aangedaan". Hirsi Ali is niet verhoord, dus daar is geen bewijs van de bevreesdheid van het Tweede-Kamerlid, aldus Plasman.
Hij wijst erop dat er na de open brief aan Hirsi Ali "veel meer is gebeurd". Hirsi Ali kwam toen al niet meer in de Kamer, maar zij ontvluchtte Nederland ruim een week later.
Plasman vermoedt dat het OM er alles aan wil doen om ervoor te zorgen dat Mohammed B. levenslang krijgt.
(ANP)










