
We verdelen zijn werk in verschillende periodes.
Leidse tijd voor 1632
In Rembrandts' vroege schilderijen zien we duidelijk de invloed van zijn leermeesters Lastman, Adam Elsheimer, Gerard van Honthorst. Dit blijkt uit het bonte, aanvankelijk harde coloriet (kleurgebruik), de dramatische clair-obscur-belichting (felle belichting van details) en uit de nadruk op de uitbeelding van sterke gemoedsaandoeningen.
De meeste vroege werken zijn kleine panelen of koperplaten. Tegen 1630 werd het coloriet zachter, met een duidelijke voorliefde voor paars, bronsgroen en gedempt geel. Men kan aannemen dat zijn etstechniek zijn vroege schildertechniek beïnvloed heeft d.w.z. dat net als bij de etsgrond kraste en tekende hij in de nog natte verflaag om bijv. de haargroei of het bont aan te geven. Het vroegst gedateerde schilderij uit deze periode is de Steniging van Stefanus (1625; Musée des Beaux-Arts, Lyon).
Onder de tekeningen vallen de vlugge, maar trefzekere schetsen van bijbelse voorstellingen en uitgewerkte studies van oude mannen met baard op. Zij zijn doorgaans in zwart en/of rood krijt uitgevoerd.
Amsterdamse tijd voor 1632-1640
De schilderijen uit deze meest barokke periode zijn breed en met veel bravour opgebouwd. Na de 'Anatomische les van dr. Tulp' uit 1632 ontstond een lange reeks portretten van welgestelde, soms zeer modieus geklede Amsterdamse burgers. Voor stadhouder Frederik Hendrik maakte Rembrandt een reeks van vijf betrekkelijk kleine passietaferelen. Het coloriet wordt geleidelijk gedempter, de tonaliteit wordt vaak bepaald door goudbruin, rood dat aan koper doet denken, zachtblauw, violet, mosgroen, geel, terwijl vele soorten zwart, zoals violetzwart, zorgen voor de contrastwerking. Vanaf 1632 zijn de schilderijen voluit met Rembrandt gesigneerd.
De Middenperiode 1640-1650
In de schilderijen (overigens ook in de tekeningen) wordt de plaatsing van de figuren goed bestudeerd. Hoogtepunt is het in 1642 voltooide Korporaalschap van kapitein Banningh Cock, de Nachtwacht. De bijbelse voorstellingen, waaronder vier schilderijen van de Heilige Familie, munten uit door eenvoudige huiselijke sfeer en rustige compositie en gaan meestal op naar het leven gemaakte penkrabbels terug. Ook zijn indringende portretten worden minder theatraal.
De belangrijkste vernieuwing in de tekeningen wordt gevormd door de landschappen vanaf 1640, gemaakt op wandelingen in de omgeving van Amsterdam of in Amersfoort en Rhenen. Deze weergaven van het Hollandse landschap getuigen van een zeldzaam raffinement.
De terugkeer tot de natuur spiegelt zich ook in de etsen af. Het werk van de etsnaald wordt anders, schijnbaar minder uitvoerig, maar uitgebreid door het gebruik van de droge naald. Van het papier zijn grotere partijen uitgespaard als contrast met de gradueel donkere dichtheid van de parallelle of van de kruisarceringen; de plaats van de in deze lichtpartijen met droge naald zuiver getekende figuren wordt van nu af steeds belangrijker.
De late werken 1650-1669
In deze laatste periode is Rembrandts schilderkunst tot volle ontplooiing en rijpheid gekomen. De kleur van de schilderijen is nog dieper en rijker, de werkwijze afwisselender. De kleuren diep rood, bruin en goudgeel krijgen de voorkeur. De verf wordt steeds dikker en breder aangebracht.
In zijn tekeningen zette Rembrandt in het begin van de jaren vijftig zijn studies van het landschap voort.